Ligt paranoia aan de basis van elke goede Pixarfilm? Dat klinkt misschien raar, maar het heeft er alle schijn van dat een portie argwaan de boel altijd weer animeert.
De beste Pixarfilms maken iets volstrekt onwaarschijnlijks toch perfect geloofwaardig, en dat al in de eerste tien minuten. Speelgoed dat tot leven komt wanneer je de deur achter je dichttrekt (Toy story). Monsters die leven in je slaapkamerkast (Monsters, Inc.). Een rat in de keuken die gastronomischer is dan Jeroen Meus (Ratatouille). Gevoelens die wezenlijke personages zijn in ons eigen brein (Inside out). Een huis dat vliegt op de kracht van een duizendtal ballonnen (Up).
Als onvoorwaardelijke Pixarfan was het bovenstaande altijd mijn definitie voor het fijnere werk van mijn favoriete animatiestudio. Maar wanneer ik begon na te denken over paranoia in de cinema – als in: het syndroom van Kraepelin, een overmatige achterdocht – kwam ik opnieuw bij een aantal van mijn geliefde animatiefilms uit. Te beginnen bij de eerste avondvullende met de computer geanimeerde tekenfilm ooit: Toy story (1995).
Een jaloerse cowboy
Laten we even voorbijgaan aan die te aanvaarden premisse: dat stukken speelgoed geen levenloze objecten zijn maar een ziel hebben. Op dat vlak alleen al zit er een interessante, complexe dualiteit in de twee hoofdpersonages Buzz Lightyear en Woody. Op het eerste zicht lijkt Buzz het paranoïde karakter. We leren hem kennen in de slaapkamer van het jongetje Andy, die de speelgoedpop net heeft cadeau gekregen voor zijn verjaardag. Buzz, een figuur in een ruimtepak, is ervan overtuigd dat hij met zijn ruimteschip (de kartonnen verpakking) is gecrasht op een vreemde planeet. Met gesloten helm – je weet nooit wat er daar in de lucht hangt – scant hij de ruimte op zoek naar vijandige individuen. Buzz blijft narcistisch denken dat hij een intergalactische held is die snel terug naar huis moet keren om Zurg te verslaan.
Zowel Stinky Pete als Lots-o'-Huggin' Bear zijn er op hun manier van overtuigd dat kinderen niet deugen en zij hun favoriete speelgoed van de ene op de andere dag emotieloos kunnen laten vallen.
Toch is het cowboy Woody die zich in dit verhaal als paranoïde tegenpool ontpopt. De geboren leider van de speelgoedgroep dreigt zijn toppositie te verliezen tegenover de naïeve en uiterst aimabele nieuwkomer, zowel in de groep als bij hun eigenaar Andy. Voor Woody is het een toppunt van verraad, en dat brengt het slechtste naar boven in de wezenlijke goedzak. Zo maakt hij misbruik van het minder verfijnde bewustzijn van zijn vermeende rivaal Buzz om deze uit te schakelen. Gevoed door jaloezie en achterdocht blijkt Woody dus tot heel wat meer in staat dan de speelgoedgoegemeente altijd in hem had gezien.
Ook de latere Toy stories spelen op onverwachte wending en komt de paranoia uit onverwachte hoek. In zowel Toy story 2 (1999) als Toy story 3 (2010) is het een bad guy die eerst goed lijkt, maar dan toch eenzelfde ongeloof in de mensheid installeert. Zowel Stinky Pete als Lots-o'-Huggin' Bear zijn er op hun manier van overtuigd dat kinderen niet deugen en zij hun favoriete speelgoed van de ene op de andere dag emotieloos kunnen laten vallen. En in Toy story 4 (2019) is het niet de angstige Forky, maar wel de verloren pop Gabby Gabby die geen vertrouwen stelt in de wereld.
De overbezorgde ouder
Het is een slimme truc om paranoia net niet toe te dichten aan de meest logische actor. In A bug’s life (1998) is het niet de mier Flik, maar de sprinkhaan Hopper die overmand wordt door argwaan. Elk jaar zet hij met zijn kompanen een mierenkolonie onder druk om voor hen voedsel te verzamelen. Maar wat als die mieren gaan beseffen dat zij in de meerderheid zijn, bedenkt Hopper zich. En net dat is het begin van het einde van zijn luxeleventje.
In Monsters, inc. (2001) zijn het niet de kinderen die het meest schrik hebben, wel de monsters die hen de stuipen op het lijf moeten jagen. Want, zo hebben zij geleerd, mensenkinderen zijn toxisch. Elke aanraking kan fataal zijn. Een vals begrip dat er is ingedamd door fabrieksbaas Henry J. Waternoose, die er alle belang bij heeft om zijn monsterachtige medewerkers klein te houden met een leugentje om bestwil. Geïnstalleerde paranoia, als het ware. Er zijn voor minder oorlogen ontketend.
En in Ratatouille (2007) zit het meeste wantrouwen in Skinner, de kok die ongegeneerd met het imperium van de geliefde chef Auguste Gusteau gaat lopen. Terecht is hij bang en op zijn hoede, hij moet maar eens ontmaskerd worden.
In 'Monsters, Inc.' zijn het niet de kinderen die het meest schrik hebben, wel de monsters die hen de stuipen op het lijf moeten jagen.
Maar het mooiste voorbeeld in het Pixaruniversum zit allicht in Finding Nemo (2003) met vader Marlin als meest overbezorgde en paranoïde ouder van de hele oceaan. En geef hem eens ongelijk. De clownvis verliest aan het begin niet alleen zijn partner Coralie, maar ook hun ganse ongeboren kroost. Ze worden opgegeten door een grote zeesnoek. Allemaal, behalve Nemo. Die wordt geboren met één vinnetje dat kleiner is dan normaal, als symbolisch litteken van de bewuste aanval.
Voor Marlin is het een dagelijkse herinnering aan zijn grootste trauma, wat hem overdreven neurotisch en beschermend maakt tegenover Nemo. Overal ziet hij gevaar, en finaal krijgt hij ook gelijk, wanneer Nemo het gezag van zijn vader omkiepert en vastberaden de open zee in zwemt. Net daar wordt hij als siervis gevangen door een duiker die het visje wil cadeau doen aan zijn roekeloze nichtje Darla. Gedropt in een tandartspraktijk in Sydney, wordt Nemo in afwachting van zijn lot gebrainwasht door de andere vissen van het aquarium. Toch blijft Nemo overtuigd positief, in schril contrast met Marlin die de wanhoop nabij raakt.
Vader en zoon zijn opnieuw twee goed geschreven tegengestelden, van argwanend enerzijds en goedgelovig anderzijds. Iets wat we ook terugzien in The Incredibles (2004) met een Elastigirl die overal op haar hoede is en een Mr. Incredible die met open ogen in de val trapt.
En diezelfde ouder-kindband zit ook in twee recente Pixarfilms. In Turning red (2022) is het de moederfiguur Ming die een ongezonde vat wil houden op het leven van haar dochter Mei. Trouw aan de Chinese traditie wil het meisje haar mama niet voor de borst stoten en doet ze braaf wat van haar gevraagd wordt. Ze haalt goede punten op school, ze helpt elke dag in de religieuze tempel die de familie uitbaat in Toronto. Maar wanneer ze per se een concert van boysband 4*Town wil bijwonen – en intussen ook schijnbaar haar maandstonden begint te krijgen – slaan bij Ming de stoppen door. De vrouw volgt haar tienerdochter tot op school, en bespioneert het klasgebeuren zelfs vanuit de omliggende tuin.
Haar paranoia wordt verklaard vanuit de voornaamste plotwending van de film: dat de vrouwen in deze familie geboren worden met de mogelijkheid om in een reusachtige, rode panda te veranderen. Iets waar Ming graag vat op wil krijgen, door Mei meteen te isoleren wanneer het zover is. Maar ook dan blijkt een overdaad aan ongerustheid niet het beste plan.
In Luca (2021) zijn dan weer beide ouders – de zeemonsters Daniela en Lorenzo – die koste wat kost willen voorkomen dat hun zoon Luca naar de oppervlakte zou zwemmen, uit angst dat mensen hem zullen doden. Alleen ziet zoonlief dat niet alleen als een beknotting van zijn vrijheid, maar ook als een dodelijk saai bestaan. Zo besluit hij om samen met zijn vriendje Alberto toch aan land te gaan.
En die paranoia voor het onbekende zit ook duidelijk in Soul (2020) waar we geïntroduceerd worden in de ‘Great Before’, de metaforische plek waar zielen ontstaan. Nummer 22 is een personage in deze glimmende, felgroen-blauwe wereld. Zij wil niet toegewezen worden aan een mens op aarde, vooruit uit angst voor het vreemde. Regisseur Pete Docter deed dat vijf jaar eerder ook al in Inside Out (2015), zij het nòg explicieter. In deze film worden de menselijke basisemoties gevisualiseerd, met Fear als summum van paranoia. Ofte: het stemmetje in je hoofd dat elke onbekende verleiding als mogelijks gevaarlijk zal framen.
Paranoia als gedeelde emotie
En dan is er nog publieksfavoriet Up (2009), waarvan ik spontaan dacht dat die oude brompot Carl de paranoïde factor van de film moest zijn. De man heeft het immers op zijn privacy (en eenzaamheid) gesteld, zo heeft hij een schijnbare bloedhekel aan het jongetje Russell. Toch is dat geen uiting van achterdocht, maar eerder van verkropte emoties en ongeluk. De eigenlijke paranoia zit in het personage Charles F. Muntz, de avonturier in wiens sporen Carl en zijn weduwe een grootse reis naar het zuiden wilden maken.
Tegenwoordig zit die Charles permanent in Paradise Falls, om er zijn gelijk over een gigantische, tropische vogel te bewijzen. Want sinds hij beweert dat dit specimen wel degelijk bestaat, is hij uit de prestigieuze National Explorers Society gezet. En dat maakte hem meedogenloos en paranoïde. Iedereen die nog maar voet aan wal zet in Paradise Falls is een potentiële vijand die de vogel zélf wil klissen, en zo met de pluimen wil gaan lopen. Pun intended.
Een goede Pixarfilm grijpt altijd wel ergens naar de keel. Het laat ons via herkenbare emoties meevoelen met de meest vergezochte personages, van levende speelgoedstukken tot antropomorfe rode panda’s. En binnen dat register aan gevoelens, is er altijd wel een cruciale rol weggelegd voor paranoia. Omdat ook dat een door veel mensen gedeelde emotie is. Iets waarmee we moeten leren leven, om toch maar niet te worden als Lotso of Charles Muntz.
Dit artikel werd geschreven voor Humbug nr. 3: Maken paranoiafilms ons helemaal gek? De films zijn allemaal te zien op Disney+.
Genoten van dit artikel? Neem een jaarabonnement op Humbug en ontvang elk kwartaal een oogstrelend magazine in je bus. Zo maak je meteen ook onafhankelijke filmjournalistiek mogelijk.