top of page

Een ode aan de speelsheid van Jean-Luc Godard

Bijgewerkt op: 7 okt. 2022

Het is niet altijd vanzelfsprekend om aan het oeuvre van wijlen Jean-Luc Godard te beginnen. Zijn films hebben vaak een gezegende leeftijd, ze hebben de reputatie ontoegankelijk en intellectueel te zijn en zijn ook al decennialang het onderwerp van menig ernstig filmdiscours. Toch kijkt een groot deel van Godards werk makkelijker weg dan je veronderstelt.


Anna Karina, Claude Brasseur en Sam Frey die met zijn drietjes door de gangen van het Louvre hollen in 'Bande à part' (1964)
Anna Karina, Claude Brasseur en Sam Frey die met zijn drietjes door de gangen van het Louvre hollen in 'Bande à part' (1964)

Er is geen memorabeler moment in Jean-Luc Godards Bande à part (1964) dan Anna Karina, Claude Brasseur en Sam Frey die met zijn drietjes door de gangen van het Louvre hollen. Een moment boordevol ongebondenheid en spontaniteit. Het geeft je haast zin om hetzelfde te doen. Het moment voelt oprecht aan. Wars van narratieve verplichtingen of filmische regels. De camera registreert, de regisseur laat betijen en de acteurs zijn voor even een brok enthousiasme. Een scène die een puurheid uitstraalt die veelvoorkomend is in het vroege werk van Godard. 



Ludiek experimenteren


De eerste acht jaar van Godards output zijn doorspekt van die puurheid. Een constante inventiviteit die je ook makkelijk kan definiëren als een ongebonden speelsheid. Een speelsheid die bij Godard – en ook bij zijn Nouvelle Vague-collega’s – voortvloeide uit onvrede met hoe de Franse cinema er in de jaren 1940 en 50 aan toe was. De vaderlandse film werd gedomineerd door de zogenaamde Cinema de Papa, saaie literaire verfilmingen die het medium op geen enkele manier uitdaagden. Godard en co. vonden er niets aan en beantwoorden de trend met cinema die het medium qua vorm en narratieve mogelijkheden een nieuwe weg deed inslaan. Maar ook een cinema die op ludieke wijze experimenteerde met de tools van de zevende kunst. 


De jonge Godard was geen filmmaker die exact wist hoe hij cinema ging veranderen. Hij wist wel dat hij iets radicaal anders wilde doen. 

De jonge Godard was geen filmmaker die exact wist hoe hij cinema ging veranderen. Hij wist wel dat hij iets radicaal anders wilde doen. En dat radicale gebeurde op een zeer ambachtelijke, spontane manier. Zonder grote sets, dure props of een scenario dat tot in de details was uitgewerkt. De Fransman was een speelvogel achter de camera, wat tot vandaag overduidelijk is in alles dat hij maakte tussen 1960 en 1967, van À bout de souffle (1960) tot Week end (1967). Alles moest mogelijk zijn. Het witte doek moest dienen als een tabula rasa waarop regels werden verbroken en de conventies van de cinema in de vuilbak werden gesmeten. 


Samen met zijn acteurs en crew vormde de cineast daardoor vaak een meute enthousiaste kinderen die nieuwsgierig waren naar wat ze allemaal konden doen, zowel achter als voor de camera. In Godards debuut leverde dat een filmische wervelwind op aan jump cuts, verwijzingen naar Amerikaanse genrefilms, een jazzy soundtrack en andere guitige filmkeuzes op. De film ademt de kracht van ontdekking uit. De romantische misdaadprent met Jean-Paul Belmondo en Jean Seberg voelt zelfs vandaag nog aan als een ontdekkingsreis naar de grenzen van een medium. Grenzen die in die eerste film nog lang niet werden bereikt. 


Het witte doek moest dienen als een tabula rasa waarop regels werden verbroken en de conventies van de cinema in de vuilbak werden gesmeten. 

Daarom zette Godard zijn speelse benadering van de zevende kunst gezwind voort in de films die nadien volgden. Er zijn voorbeelden genoeg. Karina en Belmondo die de kijker aanspreken in Pierrot le fou (1965), de drie helden uit Bande à part die letterlijk op de geluidsband een minuut stilte inlassen, de infantiele humor die de revue passeert in Vivre sa vie (1962) of de iconische autocrash in Week end die via de montage wordt verhakkeld. Allemaal momenten die nieuwe narratieve en vormelijke opties uittesten op een manier die niet altijd even ernstig aanvoelt.



Lachen met Godard


De kracht van humor mag je dan ook niet onderschatten als onderdeel van Godards inventieve, vooruitstrevende filmtaal. Films als À bout de souffle, Pierrot le fou, Une femme et une femme (1961) en Bande à part dagen het cinemamedium uit met een knipoog. De films die Godard tijdens de jaren zestig maakte, voelen daarom nooit pedant, saai of neerbuigend aan. Ze deden iets nieuw, maar steeds met jong enthousiasme en heel veel ruimte om te grappen en te grollen. Cinema hertekenen mocht met een glimlach gepaard gaan van Godard. Een glimlach die zijn vernieuwende ideeën, politieke uitspattingen en intellectuele mijmeringen behapbaar maken. En niet irritant. Het maakt zijn sixties-oeuvre vooral aanstekelijk en toegankelijk anarchistisch. 


De kracht van humor mag je niet onderschatten als onderdeel van Godards inventieve, vooruitstrevende filmtaal.

Het is waar dat de films die hij vanaf de jaren zeventig maakte intellectueel uitdagend zijn en minder uitnodigend zijn voor een snelle kijkbeurt. Dat is dan ook een ander paar mouwen. Maar voor zijn populairste films, de werken die hij in de jaren 1960 inblikte, geldt resoluut het tegenovergestelde. In die films herken je een Godard die cinema ziet als een speeltuin. Een speeltuin van ideeën en potentieel waarin hij zich begaf met een onweerstaanbare kwajongensattitude. Het maakt dat zijn films van toen nog steeds entertainen en prikkelen. 


Anna Karina in 'Pierrot le fou'
Anna Karina in 'Pierrot le fou'

Voelbare invloed


Die attitude zou ook een inspiratiebron blijken voor latere filmmakers. Cineasten die met een slinkse glimlach spelen met genres en filmtaal zouden in Godards voetsporen treden. Een van de meest befaamde namen is zonder twijfel Quentin Tarantino. Diens postmoderne benadering van film kent wel wat gelijkenissen met hoe Godard destijds cinema benaderde. Wild, uitdagend, boordevol mogelijkheden, onvoorspelbaar, grappig en rebels. Hij vernoemde zelfs zijn productiebedrijf naar Bande à part


De Godard die het langste zal overleven binnen de filmgeschiedenis is diegene die drie jonge mensen door de zalen van het Louvre liet rennen.

Om maar te illustreren dat Godard zijn werk niet enkel voer is voor stoffige filmboeken, maar ook dienst doet als vruchtbare grond voor enkele van de populairste regisseurs van de laatste decennia. Zijn invloed blijft voelbaar. Het klopt dat hij een theoretische benadering had van cinema, maar de Godard die het langste zal overleven binnen de filmgeschiedenis is diegene die drie jonge mensen door de zalen van het Louvre liet rennen. Het is die Godard die zelfs nu het ontdekken meer dan waard is. Het is die Godard die we het liefst zien en nooit zullen vergeten.



Benieuwd naar de films van Godard en de nouvelle vague? Op Mubi kun je kijken naar Godards 'Masculin, féminin' uit 1966 met Jean-Pierre Léaud. Ook zijn 'Deux ou trois choses que je sais d'elle' uit 1967 staat op het platform. Andere nouvelle vague-klassiekers die je er vindt, zijn François Truffauts 'Les 400 coups' en 'Cléo de 5 à 7' van Agnes Varda. Te vinden op Mubi.com dus!

 

Genoten van dit artikel? Neem een jaarabonnement op Humbug en ontvang elk kwartaal een oogstrelend magazine in je bus. Zo maak je meteen ook onafhankelijke filmjournalistiek mogelijk



bottom of page